1 Samuel 26:25

SVToen zeide Saul tot David: Gezegend zijt gij, mijn zoon David; gij zult het ja gewisselijk doen, en gij zult ook gewisselijk de overhand hebben. Toen ging David op zijn weg, en Saul keerde weder naar zijn plaats.
WLCוַיֹּ֨אמֶר שָׁא֜וּל אֶל־דָּוִ֗ד בָּר֤וּךְ אַתָּה֙ בְּנִ֣י דָוִ֔ד גַּ֚ם עָשֹׂ֣ה תַעֲשֶׂ֔ה וְגַ֖ם יָכֹ֣ל תּוּכָ֑ל וַיֵּ֤לֶךְ דָּוִד֙ לְדַרְכֹּ֔ו וְשָׁא֖וּל שָׁ֥ב לִמְקֹומֹֽו׃ פ
Trans.wayyō’mer šā’ûl ’el-dāwiḏ bārûḵə ’atâ bənî ḏāwiḏ gam ‘āśōh ṯa‘ăśeh wəḡam yāḵōl tûḵāl wayyēleḵə dāwiḏ ləḏarəkwō wəšā’ûl šāḇ liməqwōmwō:

Algemeen

Zie ook: David (koning), Saul (koning)

Aantekeningen

Toen zeide Saul tot David: Gezegend zijt gij, mijn zoon David; gij zult het ja gewisselijk doen, en gij zult ook gewisselijk de overhand hebben. Toen ging David op zijn weg, en Saul keerde weder naar zijn plaats.


Vertaalnotities

Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
    Zie hier over het gebruik van de interlineair.

וַ

-

יֹּ֨אמֶר

Toen zeide

שָׁא֜וּל

Saul

אֶל־

tot

דָּוִ֗ד

David

בָּר֤וּךְ

Gezegend

אַתָּה֙

zijt gij

בְּנִ֣י

mijn zoon

דָוִ֔ד

David

גַּ֚ם

gij zult het ja

עָשֹׂ֣ה

gewisselijk

תַעֲשֶׂ֔ה

doen

וְ

-

גַ֖ם

en gij zult ook

יָכֹ֣ל

gewisselijk

תּוּכָ֑ל

de overhand hebben

וַ

-

יֵּ֤לֶךְ

-

דָּוִד֙

David

לְ

-

דַרְכּ֔וֹ

op zijn weg

וְ

-

שָׁא֖וּל

en Saul

שָׁ֥ב

keerde weder

לִ

-

מְקוֹמֽוֹ

naar zijn plaats


Toen zeide Saul tot David: Gezegend zijt gij, mijn zoon David; gij zult het ja gewisselijk doen, en gij zult ook gewisselijk de overhand hebben. Toen ging David op zijn weg, en Saul keerde weder naar zijn plaats.


Koop nu

Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!